Kondratieff I:

Modern kapitalisme en de economen der 'klassieke school'.

Op het gebied der Europese economie was het gezamenlijk beeld nog zeer gecompliceerd. Groot-Brittannië begon industrieland te worden,
maar het was het nog niet. Manchester werkte circa 1830 nog met evenveel waterframes als stoommachines. Pas sedert ongeveer 1820 beschikte men over iets betere werktuigen voor de bewerking van ijzer. Het duurde nog tot circa 1850 voor men voldoende toegerust was voor de bereiding van goed bruikbaar staal. En desondanks overwoog ook toen nog in de industrie van West-Europa de huisindustrie en het kleinbedrijf. Frankrijk was meer nog dan Engeland een agrarisch land gebleven en een land van versnipperd kleinbedrijf, waarbij nog zeer weinig moderne methodes worden toegepast.
Schneider Crusot werkte in 1836 nog maar met 1.200 man. Friedrich Krupp te Essen had in 1826 nog maar 4 werklieden in dienst; zijn erfgenamen in 1835, toen de eerste stoommachine in gebruik genomen was, 67 en in 1846 122. Op het gebied van de metaalnijverheid waren de Belgische provincies van het Koninkrijk der Nederlanden hun buurlanden de baas. Toch telde men in het Luikse nog 92.000 bedrijfjes, die met 1 of 2 arbeiders werkten; de overige 22.000, waaronder de bekende Cockerill-fabriek te Scraing, hadden gezamenlijk 188.000 man in dienst.

Alles bij elkaar genomen was na 1815 niet alleen in Engeland, maar
ook in West-Europa en Oost-Amerika het moderne kapitalisme op weg het terrein te winnen. Hoe zouden ondernemer en geldschieter weerstand hebben kunnen bieden aan. Zo goedkoop mogelijke opzet van het bedrijf, ten einde tegen zo scherp mogelijk concurrerende prijzen te kunnen leveren?
Het bankbedrijf, ofschoon in hoofdzaak nog steeds bemiddelaar tussen regeringen en geldschieters, aan particulieren meestal nog slechts geld
verschaffend op korte termijn, werd toch reeds voor het moderne kapitalisme van groter betekenis en kreeg ook meer en meer een internationaal karakter. Aan het eind van de achttiende eeuw vertoonden de firma's Hope en Baring te Amsterdam en Londen reeds enigszins dat -karakter en na 1815 slaagde de bekende joodse familie Rothschild te Frankfort aan de Main erin, haar dochterzaken te Wenen, Londen, Parijs en Napels te stichten, waardoor haar cliënten het voordeel verwierven, renten voor waardepapieren in hun eigen land direct in eigen munt uitbetaald te krijgen.

In de industrie deed dus nu een zo geraffineerd mogelijke organisatie van het werk haar intrede. Verdeling van arbeid door tewerkstelling van
goedkope ongeschoolden, vrouwen en kinderen, opvoering van de arbeidstijd, levering van huisvesting, genot- en levensmiddelen aan de arbeidskrachten, natuurlijk de kosten daarvan zo hoog mogelijk aftrekkend van het loon (truck-systeem).

Kortom: uitbuiting, door niets belemmerde uitbuiting van de arbeids-krachten. Volgens de loontheorie van David Ricardo (Principles of economy and taxation, 1817) dat het de arbeider toekomende loon die som is,
die volstaat om hem in het leven te houden en zich voort te planten.
Hoe groot de verdienste van het moderne kapitalisme ook geweest moge zijn voor de opbouw van een enorm wereldproductie apparaat, dat in staat was de levensstandaard van het mensdom op hoger peil te brengen, in eerste aanleg leidde het tot een gruwelijke verzakelijking van menselijke verhoudingen en verscherping van reeds bestaande maatschappelijke tegenstellingen.


David Ricardo
(1772-1823)

Het is onbegrijpelijk hoe de liberale economen, zoals de boven-genoemde Ricardo en de Fransman B. Say voortzetters van de lijn van Adam Smith, de Engelse vrijhandelaars en pacifisten Richard Cobden en John Bright hun optimistische denkbeelden over de 'vooruitgang der maatschappij' konden blijven verkondigen, ondanks de ontzettende gegevens, die de parlementaire enquetes van 1830 en volgende jaren aan het licht brachten!

En ook dat de arbeiders dergelijke toestanden duldden. Kinderen van
8 of 9, soms zelfs van 6 of 7 jaar, die 14 of meer uren, met een korte
onderbreking om te eten,  in spinnerijen moesten werken voor anderhalve shilling per week. Wees- en vondelingenhuizen, die hun patiĆ«ntjes aan Christelijke werkgevers verhuurden, omdat 'ledigheid
des Duivels oorkussen' was. Praktische ondernemers, die aan de dreumesen slaapgelegenheid verschaffend, slechts de helft van de benodigde bedden kochten, omdat de kinderen toch maar werkten òf sliepen. Ergerlijk drankmisbruik, diefachtigheid, promiscuïteit onder volwassenen en kinderen, die veel te lang dooreen werkten in mijnen
en ongezonde werkplaatsen. In de fabrieksdistricten van Engeland stierven in 1837 58% van de arbeiderskinderen beneden de 5 jaar.
Van 1780-1840 daalden de lonen over het geheel met ongeveer 50%
en pas in 1870 waren ze op het oude peil terug gekomen.



 

Snel naar Kondratieff II..|..Kondratieff III..|..Kondratieff IV

 

 

 

Voor de arbeiders waren deze toestanden soms nog enigermate een verbetering; in vergelijking met die op het platteland of in de huisindustrie. De 'Poor Law' van 1795 schiep de mogelijkheid, dat van gemeentewege op de onmenselijk lage lonen van de dagloners op het platteland een kleinigheid werd toegelegd. Maar de beslissing van een
of andere vrederechter volstond, om het gezin als slaven aan een werkgever over te leveren. Sedert de invoering van de machinale nijverheid werd de thuiswerkers het brood uit de mond gestoten. Tijdens de periodiek intredende economische crises tengevolge van overproductie (1819, 1825, 1836, 1847 enz.) waren de werkloze fabrieksproletariërs geheel weerloos, zodat zij accepteren moesten wat
zij krijgen konden. Af en toe hadden honger en sabotage oproeren
plaats (Luddite-riots), maar natuurlijk werden die met geweld onderdrukt. Normale vakverenigingen mochten de arbeiders niet oprichten (Coalition Biu; in Frankrijk de Loi Chapelier), omdat de heersende opvatting eiste, dat het zgn. 'vrije contract' tussen de individuele arbeider en zijn patroon het verbintenissenrecht beschermd werd. Er waren categorieën arbeiders -de wevers vóór circa 1830, de ruinarbeiders en de na 1840 beter betaalde bankwerkers in het metaal- bedrijf -, die vergelijkenderwijs redelijke arbeidsvoorwaarden hadden en zich in de regel niet veel van het afschuwelijke lot van de ergste slachtoffers van het moderne
kapitalisme aantrokken.

Wat de doctrinaire aanhangers van het economisch liberalisme aan
ging, die geloofden nu eenmaal, dat de natuurlijke toestand in de mensenmaatschappij als in de dierenwereld, waarin de zwakken de slachtoffers van de sterken waren , niet veranderd. Hoogstens door individuele barmhartigheid verzacht kon worden. Laissez faire! Vrije import van buitenlands graan, goedkoper brood, vrije export, meer werkgelegenheid. die zouden de enige werkelijke verbeteringen
brengen. Laissez passer! En bovenal politieke hervormingen, beter volksonderwijs, waardoor de individuele arbeider beter toegerust zou worden voor de strijd om het bestaan.

Verlichting, vrijheid, vooruitgang
Maar er waren ook pessimistische auteurs. Reeds in 1791 was Malthus' Essay on the principle of population verschenen.


Thomas Malthus
(1766-1834)

Malthus was de zoon van een Rousseauïstische vader en bestreed het achttiende-eeuwse vooruitgangsdogma. Hij meende te kunnen bewijzen, dat het mensdom iedere stap naar een betere samenleving altijd weer ongedaan maakte, omdat betere maatschappelijke mogelijkheden meer dan opgeheven werden door onmatiger productie. De mensheid stond dus door haar eigenschappen haar vooruitgang in de weg. Typisch is echter dat de oppervlakkige liberale agitatoren ook uit dit sombere boek argumenten putten voor hun economische leer. Stellig omdat Malthus zich tegen elke bescherming van de arbeiders richtte. 'Wie ongevraagd aan de dis des levens plaats neemt, zonder dat er voor hem gedekt is', zegt hij, 'heeft niets beters te doen dan weer te verdwijnen'. Konden naar aanleiding van zijn grimmige berekeningen zelfs geen optimistische beschouwingen uit de ontzettende kindersterfte in de fabrieksdistricten worden afgeleid? ...

De Zuid-Duitse econoom Friedrich List, die na jarenlange ballingschap
zijn vaderland als Amerikaans consul te Leipzig weer betrad, was
liberaal, zelfs revolutionnair.


Georg Friedrich List
(1789-1846)

Maar toch was zijn boek Das nationale Systeme der politischen Oeconomie (1841) bij uitstek geschikt om de optimistische aanhangers van het ordinaire economische liberalisme zowel in Engeland als op het vasteland de schrik op het lijf te jagen. Want List aanvaardde het 'laisser aller' wel, maar niet het 'laisser passer'. Een Duitse tolunie met vrijhandel naar binnen, maar protectionisme naar buiten! Het systeem van Cobden en Bright als wereldsysteem gedacht, deugde wel voor de Britten, argumenteerde List, omdat die nu eenmaal door hun machtig economisch apparaat en hun grote voorsprong ten gevolge van de 'industriële revolutie' de anderen verre de baas waren. Zo hebben de Hollanders in hun 'Gouden Eeuw' het stelsel van de 'vrije zee' bij hun concurrenten ingang trachten te doen vinden. Maar de Amerikanen pasten het niet toe; Frankrijk hield zich aan de neo-mercantilistische handelspolitiek van het revolutionaire keizerrijk en Duitsland moest ook, als het uit zijn achterlijkheid omhoog wilde, geen individualistische, maar nationale economie met 'Erziehungszöll's toepassen, teneinde van agrarisch land industriestaat te worden. De figuur van List; een tragische figuur, omdat hij zich enige jaren later, wanhopend aan de toekomst van zijn natie, om het leven bracht ,is historisch van grote
betekenis, omdat door zijn scherpe kritiek het economische liberalisme, nog voordat het tot algemene geldigheid gekomen was, gerelativeerd
en nationalistisch geïnfecteerd werd.

© 1994-2013

info@beurscyclus.nl