Kondratieff III:
(Economische groei door mechanisatie)

Einde van het Laissier Faire - systeem
Reeds in de jaren 1914-1918 moest het vrije kapitalisme in sommige landen plaats maken voor tijdelijk oorlogsdirigisme. In de eerste plaats in Midden-Europa, dat door de blokkade afgesneden was van allerlei grondstoffenmarkten. In Rusland werd de kapitalistische productiewijze zelfs geheel vernietigd. Na de oorlog echter werden bijna alle economische belemmeringen in het Westen weer zo spoedig mogelijk opgeruimd, zodat de vrije geldschepping er weer naar hartelust kon tieren. Toen brak echter eerst in Amerika en weldra ook in de overige westelijke landen de verschrikkelijke economische crisis van 1929 en volgende jaren uit, waardoor het 'vrije spel der economische krachten' voorgoed tot het verleden is gaan behoren.

Reeds in de voorafgaande jaren hadden verschillende Europese economen hun aanvallen op de klassieke economische dogma s gewaagd.

In de eerste plaats de beroemde Engelsman John Maynard Keynes, die in 1919 zijn indrukwekkende aanval had gedaan op de om politieke redenen aan het verslagen Duitsland opgelegde zware boeten en herstelbetalingen, welke volgens hem de strekking hadden om de economie van het hele Westen te vernietigen: The economic consequences of Peace.

Onder andere geschriften publiceerde hij in 1926 zijn The End of Laisser-Faire, waarin hij de doodsklok luidde van het economisch liberalisme. Meer en meer beschouwde hij de economie niet langer als een beschrijvende wetenschap, die de status quo verdedigde, maar als een middel tot 'social control to achieve such broad objectives as maximum national income, full employment and international monetary stabilization'. Zo stond hij dus een soort Neo-mercantilisme voor, waardoor het kapitalisme nog best gered zou kunnen worden, wanneer het maar af zou willen zien van de oude liberale vooroordelen. Geld uitgeven, beter dan geld sparen! Op het touw zetten van grote, dure werken om de werkloosheid te bestrijden! Niet opzien tegen beheerste inflatie. Hoge lonen om de consumptie te stimuleren. Doelbewuste aanmoediging van de productie van kapitaalgoederen. Verstandige protectionistische politiek in plaats van dogmatische vrijhandel met het buitenland ten einde onbelemmerde invoer van bepaalde vreemde artikelen te weren en zoveel mogelijk uitvoer te bevorderen. Hier zien wij dus reeds die economische politiek voorgestaan, die na de Tweede Oorlog de stichting in de verschillende Westelijke staten betekende van de zgn. 'Welvaartsstaat', het Neo-kapitalisme, Sozialer Rechtsstaat, 'Verzorgingsstaat' of welke andere betiteling men voor de nieuwe economische orde heeft willen bedenken. Ook verschillende economen uit de reformistische socialistische partijen hebben een dergelijke politiek reeds in het Interbellaire tijdvak voorgestaan. Bijvoorbeeld in Nederland de opstellers van het 'Plan van de Arbeid' (1934) van de S.D.A.P.

Zo is het dus onjuist om de 'Welvaartsstaat', die inderdaad in de VS het eerst bevorderd is door President F. D. Roosevelt, daarbij voorgelicht door de economen van zijn 'braintrust' 'de grote Amerikaanse Ontdekking' te noemen. Dat pleegt nl. aan de overkant van de Oceaan nogal eens te gebeuren. Maar wel is het waar, dat hij daar het meeste resultaat heeft gehad en ook dat hij er het scherpst contrasteert met de vorige toestand. Van het typische kapitalisme der trustmagnaten, sterk beïnvloed door het bankkapitaal , was daar niet veel meer over. Van dat bankkapitaal hebben de grote ondernemingen zich vrijwel geheel geëmancipeerd en in plaats daarvan hebben zij zich, overigens met hun volle instemming, sterk ondergeschikt aan de leiding van de staat.

Een ander verschil is ook, dat +1900 de zwakke vakverenigingen bijna geen invloed uitoefenden, terwijl die nu meer dan driemaal zoveel leden hebben gekregen (van drie tot circa negen miljoen van 1933 tot 1940). De geweldige stijging van de werkelijke lonen is echter bovenal verkregen door de toeneming van de productiecapaciteit. Door sterker toepassing van mechanisatie en van het Taylorstelsel en meer door het inzicht van de productieleiders dat hogere lonen voor de massa ook toenemende koopkracht voor de door hen geproduceerde artikelen betekenen.
Hoe sterk tegenovergesteld is het economisch denken dan aan de periode van de 'industrieele revolutie' in Engeland.
Sterke progressie (sinds 1940) in de inkomstenbelasting van 1913, gevoegd bij de stijging van de lonen vormde een zeer talrijke en welvarende middenstand, zodat gesproken wordt over 'herdistributie van het nationale inkomen'.

Moeten wij echter dergelijke propagan-distische beschouwingen over de 'Welvaartsstaat' voor honderd procent geloven? De schrijver van het boek, dat ik hierboven vooral citeerde Frederiek Lewis Allan; geeft zelf toe dat de beloning der intellectuelen achter is gebleven bij die der handarbeiders, terwijl de managers de gelegenheid vinden een groot deel van hun luxe-uitgaven te brengen op rekening van 'de zaak'.

Voor ons land constateert A.A. van Rhijn in een artikel in Socialisme en Democratie, hoe 'achterblijvende' groepen zoals de laagst bezoldigde handarbeiders, bejaarden, weduwen en wezen, invaliden enz. nog sterk op trieste wijze te kort komen bij de overigens zo overvloedige verzorgingen van de 'welvaartsstaat'. Grote en gevaarlijke werkstakingen zowel hier als in Amerika wettigen het vermoeden, dat in 'het proletariaat', ook vóór 1914 reeds niet veel anders dan een fictie, nog steeds grote groepen gefrustreerden bestaan, die het zich af en toe bewust maken, dat de 'Welvaartsstaat' met zijn nog veel geraffineerder reclame dan vroeger, met zijn niet te stuiten zij het geringe inflatie, die de consument dwingt tot steeds doorkopen, niets anders doet dan hun knollen voor citroenen verkopen, door hun aan de andere kant weer afhandig te maken, wat hij aan de ene kant geeft. Ik voor mij kan niet geloven in klasseloze maatschappij, noch in het communisme, noch in het kapitalisme. En ik speur naar het zich vormen van nieuwe klassen: oude rijken, die zich hebben weten te handhaven, nieuwe bevoorrechten, en altijd sukkels geblevenen, die hun kans gemist hebben en zich altijd gedupeerd blijven voelen. De negentiende eeuw vertoonde reeds het beeld van de economie, maar in de twintigste is dat hoe langer hoe meer op de voorgrond gekomen. De toestand waarin de economie het op alle levensterreinen te zeggen gaat krijgen, zodat de menselijke persoonlijkheid in verdrukking komt. Drastische verkorting van de arbeidstijd, waarvan iemand als Bergson een intensivering van het geestelijk leven verwachtte? Jawel, maar een tot zichzelf gekomen mens is in de twintigste eeuw plotseling een a-sociaal mens geworden. 'De aanhoudende productie,' schrijft een medewerker in de N.R.C., 'zal ons nooit lucht verschaffen, want zij bestaat alleen dank zij een even aanhoudende consumptie. De consumptie houdt op een individuele verzadiging te zijn en wordt een maatschappelijke plicht .De twintigste-eeuwse mens bezit niet alleen de macht en de weelde, maar de macht en de weelde hebben ook hem.'

Het economisme eist ook een voortdurende urbanisatie van het plattelAnd en een benauwende bevolkingstoeneming ten gevolge van betere hygienische toestanden, groter gevoel van welbehagen en handhaving der feitelijk uit de tijd rakende kindertoeslagen door de regeringen. Die steeds toenemende mensendrommen vertonen een steeds intenser mobiliteit: verticaal - een voortdurend op en neer golven op de maatschappelijke ladder, die als het ware mechanisch 'bewegend' is geworden -en horizontaal: ieder is voortdurend 'ergens anders', woont ergens anders èn vlucht in zijn vakantie - in de tweede helft der eeuw een algemeen toegekend recht geworden - met zoveel mogelijk soortgenoten in een zo snel mogelijk verkeersmiddel naar een zo ver mogelijk gelegen land, waar zoveel mogelijk lawaai gemaakt wordt. Kortom, de karakteristiek van de jonge Marx, dat de moderne maatschappij de strekking heeft de mens te doen vervreemden van zichzelf - 'Selbstentfremdung des Menschen' - blijkt nog volkomen op te gaan en niet zozeer het gevolg te zijn van het kapitalisme, als wel van het economisme, dat niet alleen in de neo-kapitalistische landen, maar ook in het Leninistische quasi-communisme de mens in zijn greep  heeft gehouden . Deze constatering blijft juist ondanks - of misschien ook wel mede daardoor - de werkzaamheid van de bekende 'sociale ingenieurs', de verzorgers van de 'menselijke verhoudingen' in de grote bedrijven, de mensen van de 'group dynamics', die alles doen om de aanpassing aan de apparatuur te bevorderen. Het 'management kapitalisme' heeft nl. behoefte aan 'medewerkers' en afnemers, die vlot en zonder wrijvingen samenwerken in grote groepen, die bereid zijn steeds meer te produceren en consumeren, wier voorkeuren en smaak gestandaardiseerd zijn, gemakkelijk te beïnvloeden en te voorspellen zijn.

 

..
..

De grote ineenstorting in Amerika en elders
De Amerikaanse president Herbert Clark Hoover, die in 1929 zijn partijgenoot Coolidge opvolgde, was volstrekt geen onbetekenend man als zijn beide voorgangers. Tijdens de oorlog had hij in Europa voortreffelijk werk gedaan als leider van de 'Belgium Relief Commission' en onder Harding en Coolidge had hij als staatssecretaris het beheer gehad over een van de belangrijkste ministeries: handel. Toch waren de woorden, waarmee hij zijn ambtsperiode begon - dat Amerika op weg was het vraagstuk der armoede, waarmee de mensheid de hele loop van haar geschiedenis geworsteld had, volledig op te lossen niet erg gelukkig, want in hetzelfde jaar nog werd zijn land geteisterd door een economische crisis, zoals het nog nimmer doorgemaakt had. Aanvankelijk een agrarische en kredietcrisis, veroorzaakte de depressie met haar ongewone hevigheid, omvang en duur eerlang ook een paniek in Wallstreet (October 1929), die duizenden faillissementen veroorzaakte.

Daardoor werd zij mede tot een ontzettende industriële crisis, die ook toen zij in 1931 in haar ergste vorm uitgewoed had, niet weer tot een 'boom' aanleiding gaf, maar verwerd tot een slepende 'permanente crisis'. Miljoenen werklozen arme drommels, die zich in de afgelopen periode van opgeschroefd optimisme door een geraffineerd systeem van reclame en afbetalingsmogelijkheden eigenaars gewaand hadden van stofzuigers, radio's, koelkasten, auto's, zagen zich teruggeslingerd in de haast vergeten ellende van lompenproletariërs, omdat van behoorlijke werklozenondersteuning van staatswege in de V.S. voorlopig nog geen sprake was. Massaverhuizingen van haveloze benden naar streken, waar zij nog enig werk en brood hoopten te vinden. Golven van misdadigheid! En in hun hulpeloosheid, die een gevolg was van hun doctrinair economisch liberalisme, grepen de Amerikanen naar middelen, die de toestand alleen maar erger konden maken, omdat zij de andere kapitalistische landen dwongen tot maatregelen van economisch verweer. Dat leidde weer  tot ware tarieven- en valuta oorlogen.
Wel een schrijnend contrast met de woorden van 'goodwill en volkerensamenwerking op politiek terrein! Zo kon het gebeuren, dat de verschrikkelijke crisis zelf tot twee keer toe haar verwoestende strooptocht over de wereld voltooide; met honger, wanhoop en verbittering in haar gevolg.

Na de Eerste Wereldoorlog was het niet alleen in de V.S., maar ook in Latijns Amerika en vooral in Europa met de Landbouw voortdurend niet goed gegaan. Ook niet in de jaren van hoogconjunctuur. De speculatieve opvoering van de productie, waarvoor grote Kredieten waren opgenomen, leidde bij de sterk verminderde vraag over de wereld reeds in 1928, een jaar van zeldzaam goede oogsten en terugkeer van het Russische graan op de wereldmarkt, tot een kritieke situatie. Deze kon door de toen heersende denkbeelden niet door een dirigistische economische politiek (bijv. door landbouwsubsidies) niet worden opgevangen. Prijsdaling was het gevolg, aanvankelijk nog wel niet zo scherp, maar toch wel zo, dat de agrariƫrs, die tijdens de hausse- periode kapitaal hadden opgenomen, in grote moeilijkheden geraakten. Toen hadden ook reeds de panieken op verschillende Europese beurzen en in Wallstreet het bewijs geleverd van een Boom & Bust scenario. Nu de prijzen der grondstoffen over de hele wereld begonnen te dalen zocht men bescherming voor de agrariers.
De Amerikanen verhoogden hun tarieven, die toch al zo hoog waren door de Fordney-Mac Cumber Act van 1921.

Zo ontstond een vergaande vorm van protectionisme. Landverhuizers speciaal uit Zuid- en Oost-Europa  werd het bijna onmogelijk gemaakt om in het land van belofte binnen te komen.
De Europese industrieƫn, die het na de oorlog toch al moeilijk hadden, nog meer moeilijkheden in de weg legden om naar Amerika te exporteren en tegen Amerikaanse producten op de wereldmarkt te concurreren. De protectie geschiedde in de hoop, de klem gelopen Amerikaanse economie weer op gang te helpen. Maar was in werkelijkheid de veiligheidsklep van de internationale stoomketel dichtschroeven en er boven op gaan zitten!
De Britse bankiers zagen zich reeds dadelijk genoodzaakt, de kapitalen, die zij op korte termijn in het zo weinig stabiele Duitsland geinvesteerd hadden, terug te vorderen. De gevolgen zouden spoedig blijken.

Hier volgen nog enkele cijfers - ontleend aan Pierre Renouvin -, die de intensiteit en de omvang van de grote wereldcrisis mogen illustreren. Vergeleken met de omvang van 1929 was het internationale handels- verkeer in 1933 met 113 mio afgenomen wat hoeveelheid betrof, maar met 213 gerekend naar de waarde in goud. In de VS. was het indexcijfer van de industriële productie van 1929 tot 1933 gezakt van 120 tot 57; in Duitsland van 150 tot 85; in Engeland van 111 tot 82; in Frankrijk van 138 tot 100. Van alle industriearbeiders was in Duitsland in 1930: 22,2 procent werkloos, in 1931: 33,7 procent en in 1932 43,7 procent. In Groot-Brittannië was dat percentage in het begin van 1932  22; de VS telden in januari 1930 3 miljoen werklozen, in 1933 15 mio. Van groot belang zijn de algemeen politieke conclusies, die Renouvin trekt uit de ervaringen tijdens de wereldcrisis van 1929 en volgende jaren opgedaan. De maatschappijvorm, zegt hij, die zich sedert de zestiende eeuw in het grootste deel van Europa had ontwikkeld en in het vervolg over bijna de gehele wereld overheersend was geworden, kreeg er een ernstige deuk door. Er ontwikkelde zich nu een economisch nationalisme; soms zelfs stijgende tot economische autarkie; een oorlogseconomie reeds in vredestijd. De praktijk van de dirigistische economie begunstigde de strekkingen, die reeds tien jaar lang de liberale en parlementaire gewoonten bedreigden.

Terug naar Kondratieff I..|..Kondratieff II, Snel naar Kondratieff IV

© 1994-2013

info@beurscyclus.nl